Lammers | Thijssen Advocaten Arbeidsrecht

Dat werkgever een verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan of voortbestaan van een verstoorde arbeidsverhouding staat ontbinding volgens de Hoge Raad niet in de weg!

Werknemer was in zijn functie als buitendienstmedewerker geplaatst in een functie bij de servicedesk. Deze wijziging had tot gevolg dat werknemer niet langer kon beschikken over een auto van de zaak. Werknemer heeft hierover verschillende e-mailberichten geschreven aan zijn toenmalig leidinggevende. Het laatste bericht van de directeur aan werknemer luidde als volgt: ‘Ik heb het nu helemaal met jou gehad, jouw aanhoudend gezeur over de auto en de wartaal in jouw mails. Echt, ik ben er helemaal klaar mee. Iedere keer als er een afspraak wordt gemaakt, dan is het een paar weken, maanden of een jaar later weer anders. (…)’. Werkgever heeft verder geconstateerd dat werknemer meermaals bedrijfsinformatie naar zijn privé-e-mailadres heeft gezonden en deze e-mails vervolgens heeft verwijderd uit de ‘verzonden items’.

Werkgever heeft ontbinding gevraagd, onder andere op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen. Het hof heeft de arbeidsovereenkomst wel ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding onder toekenning aan werknemer van de wettelijke transitievergoeding.

De werknemer stelt zich op het standpunt dat het gerechtshof de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden omdat de werkgever een verwijt te maken zou zijn van het ontstaan van de verstoorde arbeidsverhouding.

De Hoge Raad oordeelt dat de omstandigheid dat de werkgever van het ontstaan of voortbestaan van de verstoring in de arbeidsverhouding een verwijt kan worden gemaakt, op zichzelf een ontbinding op de g-grond niet in de weg staat.

Voorts oordeelt de Hoge Raad op 16 februari 2018 dat de wettelijke bewijsregels onder meer meebrengen dat de werkgever de aan zijn ontbindingsverzoek ten grondslag liggende feiten en omstandigheden zal moeten stellen en, bij voldoende gemotiveerde betwisting door de werknemer, zal moeten bewijzen. Daarbij verdient opmerking dat voor bewijs in het burgerlijk procesrecht niet steeds is vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan, maar kan volstaan dat deze voldoende aannemelijk worden.