Lammers | Thijssen Advocaten Arbeidsrecht

Geen transitievergoeding verschuldigd wegens verwijtbaar handelen en nalaten werknemer

De rechtbank Noord-Holland heeft op 28 september 2015 een uitspraak gewezen waarin werd bepaald dat een werknemer geen aanspraak kon maken op een transitievergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen en nalaten. Het ging om het navolgende.

De werknemer heeft zich in 2014 ziek gemeld. Ondanks dat de bedrijfsarts, de arbeidsdeskundige en de deskundigen van het UWV allemaal consequent aangaven dat de werknemer in staat geacht moest worden vier uur per dag te werken, heeft de werknemer dit – ook na ontvangst van het door hem zelf aangevraagde deskundigenoordeel – geweigerd.

Daarnaast heeft de werknemer op geen enkele wijze contact gezocht met de werkgever. Dit betekende naar het oordeel van de kantonrechter dat de werkgever terecht heeft gesteld dat de werknemer zijn werkzaamheden heeft geweigerd te verrichten terwijl hij hier wel toe in staat moest worden geacht.

Gezien het feit dat het UWV heeft geoordeeld dat de re-integratie inspanningen van de werknemer onvoldoende zijn en de werknemer na dat oordeel heeft volhard in zijn gedrag, is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen nu de werknemer geen gegronde reden heeft aangevoerd voor zijn nalatig gedrag en het aldus aan hem te wijten is dat de arbeidsovereenkomst niet langer kan voortduren.

Er is sprake van een opzegverbod, maar dit staat een ontbinding niet in de weg, nu het verzoek is gebaseerd op het feit dat werknemer onvoldoende re-integratie inspanningen heeft geleverd, de voorschriften die gelden bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonsancties, niet zijn nageleefd en werknemer bovendien heeft nagelaten te komen werken gedurende de uren dat hij daartoe in staat werd geacht.

De kantonrechter was van oordeel dat het verzoek om ontbinding is gegrond op artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW, in verband met het zonder deugdelijke grond door de werknemer niet nakomen van zijn re-integratieverplichtingen.

De kantonrechter is voorts van oordeel dat:
• herplaatsing niet aan de orde is;
• ontbinding tegen een eerdere datum dient te worden bepaald;
• geen plaats is voor toekenning van een transitievergoeding aan de werknemer.