Lammers | Thijssen Advocaten Arbeidsrecht

Werknemer maakt aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding bij gedeeltelijke beëindiging arbeidsovereenkomst

In de casus waarover de Hoge Raad op 15 september 2018 moest beslissen ging het om langdurige arbeidsongeschikte werknemer die na 104 weken van arbeidsongeschiktheid een WIA-uitkering kreeg toegekend. De werkgever zegt vervolgens de fulltime arbeidsovereenkomst van de werknemer op en biedt een nieuw contract aan voor 55% van de arbeidstijd. Uit de beschikking van de Hoge Raad blijkt niet dat de werknemer met die opzegging heeft ingestemd, maar ook niet dat de werknemer zich tegen de opzegging heeft verzet. Aan de opzegging was wel intensief overleg met de werknemer vooraf gegaan. Hoewel het er hiermee op lijkt dat er sprake is van een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, is het dat strikt genomen niet.
Volgens de Hoge Raad was er sprake van een voortzetting van de arbeidsovereenkomst in aangepaste vorm, hetgeen erop neer komt dat de arbeidsovereenkomst gedeeltelijk is beëindigd en dat de transitievergoeding naar evenredigheid van het deel van de arbeidsovereenkomst dat is beëindigd, verschuldigd is. De gedeeltelijke transitievergoeding moet worden berekend over het aantal uren waarmee de arbeidsduur wordt verminderd op basis van het loon waarop voorheen aanspraak bestond. Denk hierbij aan vermindering van het aantal uren als gevolg van een reorganisatie of vanwege langdurige gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (langer dan 104 weken).

De Hoge Raad geeft wel nadere voorwaarden voor het toekennen van een gedeeltelijke transitievergoeding. Er moet namelijk sprake zijn van een substantiële en structurele vermindering van de arbeidsduur.

Wat is een “substantiële en structurele” vermindering van de arbeidsduur?

Met een “substantiële vermindering” bedoelt de Hoge Raad een vermindering van de arbeidstijd van ten minste 20%. Met een “structurele vermindering” bedoelt de Hoge Raad een vermindering die “naar redelijke verwachting blijvend” zal zijn. Een specifieke tijdsduur noemt de Hoge Raad hierbij niet. Als op het moment van de aanpassing duidelijk is dat de aanpassing voor een bepaalde termijn wordt gedaan, bestaat er in principe geen aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding. Indien de aanpassing van de arbeidsduur op verzoek van de werknemer wordt gedaan, bestaat ook geen aanspraak op een transitievergoeding.

Voor de aanspraak op de gedeeltelijke transitievergoeding maakt het niet uit hoe de vermindering van het aantal uren wordt gerealiseerd. Dit kan zijn door het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, gevolgd door een nieuwe arbeidsovereenkomst voor minder uren, of door een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De aanspraak op een transitievergoeding bestaat als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad echter ook als de werkgever en de werknemer in onderling overleg het aantal arbeidsuren aanpassen, zonder dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd. En die situatie komt in de praktijk veel voor.

De vraag die resteert, is of de Hoge Raad hiermee nu gezegd heeft dat de transitievergoeding ook verschuldigd is bij een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden? Zou dit namelijk zo zijn, dan is het de vraag waarom dit dan bij een volledige beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden niet zo is? Wij zijn geneigd te veronderstellen dat de uitspraak van de Hoge Raad zover niet gaat, nu de wet een werknemer ook geen recht geeft op een transitievergoeding wanneer de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden volledig komt te eindigen. Hoe het ook zij, de praktijk zal uitwijzen of de verdere vragen die het arrest van de Hoge Raad oproept, zullen worden beantwoord.