Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 april 2016: toetsing ontbindingsverzoek in hoger beroep ‘ex tunc’
In deze zaak ging het om een werknemer die vanaf 8 april 2005 werkzaam was bij een grondwerkbedrijf. Werkgever heeft vanaf 2010 tot en met 2012 regelmatig mediation ingezet naar aanleiding van langdurige onenigheid omtrent functiebenaming en inschaling. Na diverse incidenten over en weer, is werknemer op 3 september 2015 op non-actief gesteld. Vervolgens heeft werkgever ontbinding verzocht op grond van een verstoorde arbeidsrelatie.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter dit ontbindingsverzoek afgewezen. Tegen dit oordeel gaat werkgever in hoger beroep.
Het Hof is van mening dat het verzoek tot ontbinding onterecht is afgewezen. Van een werkgever kan niet zonder meer worden verlangd dat hij regelmatig mediation inzet bij dezelfde werknemer in geschillen omtrent diens rechtspositie, om steeds opnieuw ernstig verstoorde verhoudingen te voorkomen dan wel om deze op te lossen, aldus het Hof.
In casu staat de vraag centraal of in hoger beroep alsnog rekening moet worden gehouden met de ‘opzegtermijn’. Volgens het Hof is dat niet het geval. Noch uit de wettekst noch uit de wetsgeschiedenis blijkt dat er in hoger beroep een ‘nieuwe’ opzegtermijn in acht moet worden genomen. Het ontbindingsverzoek in hoger beroep dient derhalve ‘ex tunc’ plaats te vinden, aldus het Hof. Dat geldt ook voor de herplaatsingsplicht ex artikel 7:669 lid 1 jo. artikel 9 Ontslagregeling. Er hoeft dus niet ten tijde van de hoger beroepsprocedure nog te worden gekeken naar eventuele herplaatsingsmogelijkheden. Voorts oordeelt het Hof dat de herplaatsingsplicht niet zover strekt dat tot herplaatsing ‘in het tweede spoor’ moet worden overgegaan.
Tot slot rijst de vraag of werknemer wel recht heeft op een transitievergoeding, nu het Hof het tijdstip bepaalt waarop de arbeidsovereenkomst eindigt en deze beëindigingswijze niet in artikel 7:673 lid 1 BW (het wetsartikel over de transitievergoeding) staat opgesomd. Volgens het Hof heeft de wetgever wel bedoeld dat ook bij deze wijze van beëindiging de transitievergoeding door de werkgever verschuldigd is. De werkgever dient de transitievergoeding derhalve te betalen.
De rechtspraak, zo ook deze uitspraak, geeft steeds meer duidelijkheid over de leemtes die de Wet Werk en Zekerheid met zich mee heeft gebracht.